Het Nederlands kent verschillende tijden om gebeurtenissen in het verleden te beschrijven. Een van de minder vaak besproken, maar uiterst nuttige tijden is het plusquamperfectum, ook wel bekend als de voltooid verleden tijd. Deze tijd wordt gebruikt om aan te geven dat een bepaalde actie al was voltooid voordat een andere actie in het verleden plaatsvond.
Wat is het plusquamperfectum?
Het plusquamperfectum wordt gevormd door de verleden tijd van een hulpwerkwoord (meestal “hebben” of “zijn”) te combineren met het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Bijvoorbeeld:
– Ik had gegeten voordat hij arriveerde.
– Zij was vertrokken voordat de vergadering begon.
In beide zinnen geeft het plusquamperfectum aan dat de actie van eten of vertrekken al was voltooid voordat de andere actie plaatsvond.
Vorming van het plusquamperfectum
Om het plusquamperfectum correct te vormen, moeten we de verleden tijd van de hulpwerkwoorden “hebben” of “zijn” kennen, evenals de regels voor het vormen van voltooid deelwoorden. Laten we deze onderdelen eens nader bekijken.
Verleden tijd van “hebben” en “zijn”
De verleden tijd van “hebben” is “had” en “hadden”. De verleden tijd van “zijn” is “was” en “waren”. Welke van deze hulpwerkwoorden je gebruikt, hangt af van het hoofdwerkwoord. Over het algemeen wordt “hebben” gebruikt voor de meeste werkwoorden, terwijl “zijn” wordt gebruikt voor werkwoorden die een beweging of verandering van toestand aanduiden.
Voorbeelden met “hebben”:
– Ik had (gewerkt, gegeten, gelezen).
– Jij had (gewerkt, gegeten, gelezen).
– Hij/zij/het had (gewerkt, gegeten, gelezen).
– Wij hadden (gewerkt, gegeten, gelezen).
– Jullie hadden (gewerkt, gegeten, gelezen).
– Zij hadden (gewerkt, gegeten, gelezen).
Voorbeelden met “zijn”:
– Ik was (gegaan, gekomen, vertrokken).
– Jij was (gegaan, gekomen, vertrokken).
– Hij/zij/het was (gegaan, gekomen, vertrokken).
– Wij waren (gegaan, gekomen, vertrokken).
– Jullie waren (gegaan, gekomen, vertrokken).
– Zij waren (gegaan, gekomen, vertrokken).
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord wordt meestal gevormd door de stam van het werkwoord te nemen en hieraan de voorvoegsels “ge-” toe te voegen en de uitgang “-d” of “-t” (afhankelijk van de regel van ‘t kofschip) of “-en”. Enkele voorbeelden:
– Werken -> gewerkt
– Lezen -> gelezen
– Komen -> gekomen
– Gaan -> gegaan
Gebruik van het plusquamperfectum
Het plusquamperfectum wordt voornamelijk gebruikt in situaties waarin twee acties in het verleden worden beschreven en het belangrijk is om aan te geven welke actie eerder plaatsvond. Enkele contexten waarin het plusquamperfectum vaak voorkomt, zijn:
Opeenvolgende gebeurtenissen
Wanneer twee acties in het verleden in chronologische volgorde plaatsvinden, gebruiken we het plusquamperfectum om de eerste actie aan te geven.
Voorbeeld:
– Nadat ik mijn huiswerk had gemaakt, ging ik naar buiten om te spelen.
(Eerst maakte ik mijn huiswerk, daarna ging ik naar buiten).
Voorwaardelijke zinnen
In voorwaardelijke zinnen die verwijzen naar een hypothetische of onwerkelijke situatie in het verleden, gebruiken we vaak het plusquamperfectum in de bijzin.
Voorbeeld:
– Als ik het had geweten, zou ik anders hebben gehandeld.
(Ik wist het niet, maar als ik het wel had geweten, dan zou mijn gedrag anders zijn geweest).
Indirecte rede
Bij het rapporteren van wat iemand in het verleden heeft gezegd of gedacht, kan het plusquamperfectum worden gebruikt om aan te geven dat de gerapporteerde actie eerder plaatsvond.
Voorbeeld:
– Hij vertelde me dat hij al was vertrokken voordat de storm begon.
(Hij vertrok eerst, en daarna begon de storm).
Oefeningen en praktijk
Om het plusquamperfectum onder de knie te krijgen, is het essentieel om te oefenen met zowel het vormen van de tijd als het toepassen ervan in verschillende contexten. Hier zijn enkele oefeningen die je kunnen helpen:
Oefening 1: Vul de juiste vorm in
Vul in de onderstaande zinnen de juiste vorm van het plusquamperfectum in.
1. Toen ik aankwam, (zij / vertrekken) al.
2. Nadat hij het boek (lezen), gaf hij het terug aan de bibliotheek.
3. Als ik eerder (weten), zou ik niet zijn gegaan.
Antwoorden:
1. Toen ik aankwam, was zij vertrokken al.
2. Nadat hij het boek had gelezen, gaf hij het terug aan de bibliotheek.
3. Als ik eerder had geweten, zou ik niet zijn gegaan.
Oefening 2: Vertaal naar het Nederlands
Vertaal de volgende zinnen naar het Nederlands en gebruik het plusquamperfectum waar nodig.
1. By the time the movie started, we had already found our seats.
2. She had left before I could say goodbye.
3. If they had prepared better, they would have won the game.
Antwoorden:
1. Tegen de tijd dat de film begon, hadden we onze stoelen al gevonden.
2. Zij was vertrokken voordat ik afscheid kon nemen.
3. Als zij beter hadden voorbereid, zouden ze de wedstrijd hebben gewonnen.
Veelgemaakte fouten en valkuilen
Bij het leren en gebruiken van het plusquamperfectum kunnen er enkele veelgemaakte fouten en valkuilen zijn. Hier zijn er een paar om op te letten:
Verwarring met andere verleden tijden
Een veelgemaakte fout is het verwarren van het plusquamperfectum met andere verleden tijden, zoals het perfectum of het imperfectum. Het is belangrijk om te onthouden dat het plusquamperfectum specifiek wordt gebruikt om aan te geven dat een actie al was voltooid voordat een andere actie plaatsvond.
Voorbeeld van verwarring:
– Incorrect: Toen ik aankwam, zij vertrok al. (Perfectum)
– Correct: Toen ik aankwam, was zij vertrokken al. (Plusquamperfectum)
Onjuist gebruik van hulpwerkwoorden
Een andere veelgemaakte fout is het verkeerd gebruiken van de hulpwerkwoorden “hebben” en “zijn”. Zoals eerder vermeld, wordt “zijn” gebruikt voor werkwoorden die beweging of een verandering van toestand aanduiden, terwijl “hebben” voor de meeste andere werkwoorden wordt gebruikt.
Voorbeeld van verwarring:
– Incorrect: Zij had gegaan.
– Correct: Zij was gegaan.
Conclusie
Het plusquamperfectum, of de voltooid verleden tijd, is een waardevolle tijd in het Nederlands die helpt om duidelijkheid te scheppen wanneer we over gebeurtenissen in het verleden praten. Door de verleden tijd van de hulpwerkwoorden “hebben” of “zijn” te combineren met het voltooid deelwoord, kunnen we aangeven dat een actie al was voltooid voordat een andere plaatsvond. Met voldoende oefening en begrip van de regels, kan het plusquamperfectum een krachtig hulpmiddel zijn in je Nederlandse taalvaardigheid. Onthoud de contexten waarin deze tijd het meest wordt gebruikt en wees alert op veelgemaakte fouten, zodat je deze tijd effectief kunt toepassen in je dagelijkse communicatie.