Woorden voor het bespreken van familie in het Duits

Als je Duits leert, is een van de belangrijkste onderwerpen die je zult behandelen het bespreken van familie. Het is essentieel om de juiste woorden te kennen om over je familieleden te kunnen praten, of je nu een gesprek voert met een moedertaalspreker of over je familie schrijft in een opstel. Hier zijn enkele belangrijke Duitse woorden en uitdrukkingen die je kunt gebruiken wanneer je het over familie hebt.

Familie – Familie
Dit algemene woord wordt gebruikt om naar je familie als geheel te verwijzen.
Ich habe eine große Familie.

Eltern – Ouders
Dit woord verwijst naar je vader en moeder samen.
Meine Eltern kommen mich nächste Woche besuchen.

Mutter – Moeder
Het woord voor de vrouwelijke ouder.
Meine Mutter kocht das beste Essen.

Vater – Vader
Het woord voor de mannelijke ouder.
Mein Vater arbeitet als Ingenieur.

Geschwister – Broers en zussen
Dit woord wordt gebruikt om naar alle broers en zussen als groep te verwijzen.
Ich habe zwei Geschwister, einen Bruder und eine Schwester.

Bruder – Broer
Dit woord wordt gebruikt voor een mannelijk broertje of oudere mannelijke zus.
Mein Bruder studiert an der Universität.

Schwester – Zus
Dit woord wordt gebruikt voor een vrouwelijk broertje of oudere vrouwelijke zus.
Meine Schwester und ich gehen gerne zusammen shoppen.

Großeltern – Grootouders
Dit woord verwijst naar de ouders van je ouders.
Meine Großeltern leben auf dem Land.

Großmutter – Grootmoeder
Het woord voor de moeder van je vader of moeder.
Meine Großmutter backt die besten Kuchen.

Großvater – Grootvader
Het woord voor de vader van je vader of moeder.
Mein Großvater war früher Lehrer.

Enkel – Kleinkinderen
Dit woord wordt gebruikt om naar de kinderen van je kinderen te verwijzen.
Meine Eltern lieben es, Zeit mit ihren Enkeln zu verbringen.

Enkelin – Kleindochter
Het woord voor een vrouwelijk kleinkind.
Meine Enkelin lernt gerade das Laufen.

Enkel – Kleinzoon
Het woord voor een mannelijk kleinkind.
Mein Enkel spielt gerne Fußball.

Tante – Tante
Dit woord wordt gebruikt voor de zus van je vader of moeder of de echtgenote van je oom.
Meine Tante kommt uns dieses Wochenende besuchen.

Onkel – Oom
Dit woord wordt gebruikt voor de broer van je vader of moeder of de echtgenoot van je tante.
Mein Onkel hat mir das Schwimmen beigebracht.

Cousin – Neef (mannelijk)
Dit woord wordt gebruikt voor de mannelijke kinderen van je oom of tante.
Mein Cousin und ich sind im selben Alter.

Cousine – Nicht (vrouwelijk)
Dit woord wordt gebruikt voor de vrouwelijke kinderen van je oom of tante.
Meine Cousine studiert Medizin.

Het kennen van deze woorden zal je helpen om jezelf beter uit te drukken in het Duits wanneer je over familie praat. Het is niet alleen nuttig in persoonlijke gesprekken, maar ook in het schrijven en begrijpen van teksten. Vergeet niet om oefeningen te doen en deze woorden in zinnen te gebruiken om je vocabulaire verder te versterken. Veel succes met je Duitse taalstudie!

Verbeter je taalvaardigheden met AI

Talkpal is een AI-ondersteunde taalleraar.
Leer 57+ talen 5x sneller met innovatieve technologie.