Als u Duits leert en graag over onderwijs wilt praten, is het essentieel om de juiste woordenschat te kennen. Hieronder vindt u een lijst met nuttige Duitse woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken als u het over onderwijs hebt.
Schule (de school) – Dit is de plaats waar onderwijs wordt gegeven, vaak vanaf de kleuterklas tot aan de middelbare school.
Mein Sohn geht zur Schule.
Universität (de universiteit) – Een instelling voor hoger onderwijs en onderzoek, die academische graden verleent in verschillende vakgebieden.
Ich studiere an der Universität Berlin.
Lehrer (de leraar) – Een persoon die kennis, competenties of waarden onderwijst.
Der Lehrer bereitet die Schüler auf die Prüfung vor.
Schüler (de leerling) – Iemand die leert bij een leraar, vooral op school.
Die Schüler hören dem Lehrer aufmerksam zu.
Unterricht (het onderwijs, de les) – Het proces van het onderwijzen of leren in de school.
Der Unterricht beginnt um acht Uhr morgens.
Bildung (de vorming, het onderwijs) – Algemene term voor de ervaring van het leren en onderwijzen.
Bildung ist ein lebenslanger Prozess.
Studium (de studie) – De periode waarin iemand studeert aan een universiteit of hogeschool.
Sie hat ihr Studium der Medizin abgeschlossen.
Ausbildung (de opleiding) – Het proces van het leren van een vaardigheid of een beroep.
Er macht eine Ausbildung zum Elektriker.
Prüfung (het examen) – Een formele test van iemands kennis of vaardigheden in een bepaald vakgebied.
Die Schüler bereiten sich auf die Prüfung vor.
Zeugnis (het rapport) – Een document dat de prestaties van een leerling op school weergeeft.
Am Ende des Schuljahres erhalten die Schüler ein Zeugnis.
Kurs (de cursus) – Een reeks lessen of lezingen over een bepaald onderwerp.
Ich habe einen Deutschkurs besucht.
Vorlesung (het college) – Een les gegeven aan de universiteit, meestal door een professor of docent.
Die Vorlesung findet im Hörsaal statt.
Seminar (het seminar) – Een vorm van academische instructie, die meestal op universitair niveau wordt gehouden.
Das Seminar wird von einem erfahrenen Professor geleitet.
Akademisch (academisch) – Gerelateerd aan de studie, vooral op een hoger of professioneel onderwijsniveau.
Sie verfolgt akademische Interessen in der Physik.
Bibliothek (de bibliotheek) – Een plek waar boeken, tijdschriften en andere materialen beschikbaar zijn om te lenen of te raadplegen.
Ich verbringe viel Zeit in der Bibliothek.
Stipendium (de beurs) – Een financiële toelage voor een student om de kosten van zijn of haar onderwijs te dekken.
Sie hat ein Stipendium für ihr Studium erhalten.
Lernmaterial (het leermateriaal) – Materialen die gebruikt worden om te helpen bij het leren.
Das Lernmaterial für den Kurs ist sehr umfangreich.
Fach (het vak) – Een specifiek studiegebied of onderwerp.
Mathematik ist mein Lieblingsfach.
Door deze woorden te leren en te gebruiken, zult u zich comfortabeler voelen bij het voeren van gesprekken over onderwijs in het Duits. Oefen regelmatig om uw vaardigheden te verbeteren en probeer deze woorden in context te gebruiken om uw begrip te verdiepen.