50 Grappige Spaanse Woorden
De Spaanse taal zit vol levendige en humoristische uitdrukkingen die een vleugje plezier aan je woordenschat kunnen toevoegen. Of je nu Spaans leert of Spaans als moedertaal hebt, deze 50 grappige Spaanse woorden zullen zeker een glimlach op je gezicht toveren. Van grappige dieren tot onnozel jargon, laten we een aantal grappige termen verkennen die de speelse kant van het Spaans laten zien.
50 Grappige Spaanse Woorden Die Je Hardop Laten Lachen
1. Sobremesa – Aan tafel kletsen na de maaltijd.
2. Cachivache – Nutteloos voorwerp of stuk rommel.
3. Tocayo – Iemand met dezelfde voornaam als jij.
4. Friolero/a – Een persoon die het snel koud heeft.
5. Pelma – Een heel vervelend persoon.
6. Peineta – Het gebaar van iemand afkraken.
7. Merienda – Een lichte snack die meestal ‘s middags wordt gegeten.
8. Chanchullo – Een duistere truc of zwendel.
9. Aguafiestas – Een spelbreker of spelbreker.
10. Farolero/a – Iemand die onnodig opschept.
11. Chulo/a – Cool maar kan ook pooier betekenen.
12. Guiri – Een buitenlandse toerist in Spanje.
13. Pantufla – Comfortabele pantoffel.
14. Boludo/a – Een milde belediging die idioot betekent.
15. Estar en la luna – Met je hoofd in de wolken lopen.
16. Tronco – Letterlijk een boomstam, maar ook vriend of maatje.
17. Guasa – Een grap of een geintje.
18. Madrugar – ‘s Morgens heel vroeg opstaan.
19. Desmadre – Chaos of wild feest.
20. Chorrada – Onzin of iets doms.
21. Quedarse frito/a – Onmiddellijk in slaap vallen.
22. Jeta – Iemands gezicht, vaak denigrerend gebruikt.
23. Pijo/a – Een snob of bekakt persoon.
24. Maruja – Een roddelende huisvrouw.
25. Chungo – Slecht, moeilijk of onbetrouwbaar.
26. Sobón/a – Iemand die overdreven lichtgeraakt is.
27. Empalagar – Overweldigd worden door iets zoets.
28. Bocachancla – Een grote mond of flapuit.
29. Tapear – Uitgaan en tapas eten.
30. Apapachar – Iemand teder omhelzen.
31. Rumbear – Uitgaan om te feesten.
32. Chela – Een slangterm voor bier.
33. Facha – Iemand met gevoel voor mode, maar kan ook fascist betekenen.
34. Ganas – Verlangen of motivatie om iets te doen.
35. Pendejo/a – Een sterke term voor idioot.
36. Achuchar – Een grote kneep of knuffel geven.
37. Gilipollas – Een wat sterke belediging die eikel betekent.
38. Pinche – Gebruikt in Mexico; belediging vergelijkbaar met vloeken.
39. Zángano/a – Een lui persoon of luiwammes.
40. Hacerse mala sangre – Je opwinden of van streek maken.
41. Baboso/a – Een dom of dwaas persoon, betekent ook slijmerig.
42. Chapuza – Een mislukte klus of iets dat slecht is gedaan.
43. Tiquismiquis – Een muggenzifter of pietluttig persoon.
44. Montar un pollo – Een grote scène maken.
45. Petardo/a – Iemand die vervelend is of een rotje.
46. Estar en Babia – Dagdromen of afgeleid zijn.
47. Jiñar – Bang zijn, vaak gebruikt in Spanje.
48. Flipar – Uit je dak gaan of verbaasd zijn.
49. Jesque – Een spreektaal om te zeggen “het is dat” of “het is gewoon dat”.
50. Enchilarse – Iets te pittig eten.